In het Regenboogbos
In je fantasie sta je in jouw kracht.
Evert Jan van Zandvoort heeft samen met zijn vrouw Renée Stichting de Regenboogboom opgericht.
Samen met een geweldig team van vrijwilligers bezoeken zij door het hele land ziekenhuizen, blijf van mijn lijf huizen en andere instellingen met het doel om alle kinderen van Nederland kennis te laten maken met hun eigen droomplek. Om ze te laten ervaren hoe het is om even helemaal zorgeloos te zijn en op te kunnen laden. Om ze te laten weten dat ze de kracht en de moed hebben om iedere uitdaging aan te gaan. Ze te leren dat ze altijd op die droomplek kunnen vertrouwen, wat er ook met ze gebeurt. Dat brengt rust en vertrouwen.
Hoe is de Stichting Regenboogboom ontstaan?
‘In 1990 kwamen Renée en ik tijdens een bezoek in Engeland in aanraking met de stichting Rainbow Sanctuary, een maatschappelijke hulpverleningsorganisatie.
Zij vertelden ons het bijzondere verhaal van Holly, een meisje van 5 jaar met de ziekte leukemie. Haar ziekte en de angst om elkaar te verliezen had een verlammend effect op het gezin, waardoor ze -in de toch al zo moeilijke tijd- uit elkaar groeiden.
June, een vrijwilligster die het gezin ondersteunde, zocht naar manieren om Holly en haar ouders dichter bij elkaar te brengen.’
Op een nacht had June een bijzondere droom: Ze loopt met Holly door een prachtig bos. Het is heerlijk weer en Holly heeft veel pret. Ze rent van de bomen naar de bloemen, achter een vlinder aan en soms lijkt het wel of ze vliegt. Ze schatert van het lachen.
Toen June wakker werd, kon ze zich de droom nog heel goed herinneren. Ze kreeg een idee! Ze zocht wat mooie muziek bij elkaar en ging zo snel mogelijk naar Holly toe. Toen ze daar aankwam, zat Holly opgewekt op bed en voordat June iets kon zeggen begon Holly al: ‘k heb gedroomd van een heel mooi bos. Jij was daar ook! We hebben gespeeld en gedanst en nog veel meer.’
Samen gingen ze in gedachten weer terug naar het bos en hadden enorm veel plezier.
Het bos werd het regenboogboombos genoemd. Ze vertelde er het volgende over;
‘Iedere keer als ik weer zo’n niet leuke behandeling heb gehad dan ga ik in gedachten naar een plek waar ik me wél goed voel. Die plek noem ik mijn Regenboogbos, waar allemaal Regenboogbomen zijn en waar ik danseres ben en elfenprinses met rode schoentjes. Ik kan daar lachen en helemaal mezelf zijn. Het is daar zoooo gaaf, ik zou willen dat iedereen een Regenboogbos met Regenboogbomen had!’
In Engeland was een stichting opgericht om de wens van Holly – die in 1986 is overleden- in vervulling te laten gaan; iedereen kennis laten maken met het Regenboogbos.
Na het horen van dit prachtige verhaal, besloten Renée en ik om het Regenboogbos naar Nederland te brengen.
Tot op de dag van vandaag is Holly onze inspirator en haar wens dat iedereen het Regenboogbos leert kennen is ons levenswerk geworden.’
Weet je nog de eerste keer dat jullie een ziekenhuisbezoek deden?
‘Dat was heel spannend. Onze werkwijze stond toen nog niet helemaal vast. Met een versierde boom en een cassettebandje met liedjes gingen we op pad.
Het was op de oncologie-afdeling van het AMC en we wisten niet precies wat ons te wachten stond en wat we zouden gaan doen. We besloten het maar gewoon over ons heen te laten komen en met de flow mee te gaan.
Er waren drie meisjes van een jaar of acht met kale koppies van chemokuur. Ze zaten samen, op een vrolijk vloerkleed, voor ons. Ik kwam op het idee om met ze te gaan vliegen op een vliegend tapijt en heb ze in hun fantasie overal mee naar toe genomen. Ze vlogen het raam uit -ieder op een eigen vliegend tapijt- over Amsterdam en overal naar toe. Met wapperende haren waar bloemetjes en sprankels uitkwamen. Ik weet nog dat de volwassenen schrokken toen we over wapperende haren begonnen; de meisjes waren immers kaal. Maar ze vonden het heerlijk om zich het gevoel van de wind door hun haren weer voor te stellen. Dat is het prachtige wat de verbeelding kan doen.
We gaven ieder meisje een geslepen kristal die je -als je hem in de zon houdt- allemaal regenboogjes tevoorschijn tovert. Het dient als bruggetje naar de ervaring die je net hebt gehad en je kunt je wensen aan het kristal toevertrouwen.
Een wens van één van de meisjes kwam die dag meteen uit; ze mocht naar huis.’
Welke rol speelt fantasie in jullie werk?
‘De fantasie is eigenlijk de bron van waaruit wij werken.
Wij proberen er voor te zorgen dat kinderen het voor elkaar kunnen krijgen om een wereldje te creëren waar even alles goed is en waar je alles kunt vertrouwen. Waar je nergens bang voor hoeft te zijn, want er is veiligheid. Je bent daar gewoon jezelf en hoeft je niet beter voor te doen dan je bent. In zo’n veilige wereld kun je vervolgens –in je fantasie- van alles uitproberen en testen. Hoe zou het zijn als ik kon vliegen, als mijn ouders weer bij elkaar zouden zijn, als ik een zusje had of een leeuw? Wat zou dat met mij doen? Word ik er sterker, rustiger of slimmer van? Misschien begrijp ik de dingen dan beter en krijg ik weer een beetje controle. Dit kan allemaal in die wereld die je zelf kunt creëren en waar alles mogelijk is, terwijl je ondertussen weet dat het fysiek niet mogelijk is, maar toch kan het. In je gedachten kan alles.
Door middel van de fantasie kom je bij het diepste verlangen van wie je bent en wie je wilt zijn. In je fantasie uit je wie je van binnen bent. Een uiterlijk klein, verlegen jongetje kan in zijn fantasie wel een leeuw zijn en dat is wie hij in werkelijkheid is. Het is prachtig als dat laatste dan naar buiten kan komen. Dan zie je hoe iemand werkelijk is. In je fantasie sta je in je kracht!
Dat is ook wat wij proberen te raken als we met kinderen en ouders werken.
Ieder mens -ook een kind- wil graag gewaardeerd worden voor wie hij werkelijk is. Je wilt opbloeien en gezien worden. Je bent uniek en hebt iets unieks te brengen.’
Veel volwassenen noemen fantaseren een vlucht uit de werkelijkheid. Hoe kijk jij daar tegen aan?
‘Ik zie de fantasie niet als een (uit)vlucht, maar als een plek om te schuilen.
Stel je voor dat je gaat trouwen. Je ziet er prachtig uit. De trouwauto komt aan bij het gemeentehuis en net als je uit wilt stappen begint het heel hard te regenen en te stormen. Wat doe je? Je blijft even in de auto zitten om te schuilen en daar de moed te verzamelen om door de storm te gaan.
Schuilen is een bewuste keuze. Als je echter geen plek hebt om te schuilen, ga je vluchten!
Dus hoe fijn is het om een plek te hebben waar je kunt schuilen. Waar je even tot jezelf kunt komen, je kracht weer terug kunt vinden en jezelf kunt herpakken. Je kunt er weer verbinding maken met wat je nodig hebt en de moed verzamelen om aan te gaan wat je aan moet gaan.
Alle mensen zouden zo’n plek moeten hebben.
Wij willen tijdens onze bezoeken kinderen hun schuilplaats laten ontdekken.
Een mooi voorbeeld is een meisje van vijf, dat voor het eerst met een kaal hoofd naar een nieuwe school gaat. Ze heeft een pet op en die wordt afgepakt. Ze voelde zich op dat moment erg kwetsbaar en bang. Ze bedacht toen ‘ik ben niet het meisje met het kale hoofd, ik ben de prinses die ik mijn fantasiewereld ben.’ Hier haalde ze zoveel kracht uit, dat ze niet meer bang was of in paniek raakte en aan haar klasgenootjes kon vertellen over haar ziekte. Ze heeft op een stormachtig moment even geschuild in de andere (fantasie)wereld.
Sinds 2001 werken wij met droomdekentjes. Het zijn dekentjes die gemaakt zijn door vrijwilligers. Ieder dekentje is uniek (qua materiaal en kleuren) en ieder kind kan zijn eigen dekentje uitkiezen.
Het idee hierachter is dat het kind onder dat dekentje even kan wegkruipen (schuilen) in zijn eigen veilige wereld.
Ik was ooit bij een meisje van zeven in een Blijf van mijn lijf-huis. Ik mocht onder haar droomdeken kijken, dat ze op de grond had uitgespreid, en ze vroeg me opgewonden ‘Zie je hem? Zie je hem?’ Er bleek onder de deken een eenhoorn te wonen in een schitterende bergachtige omgeving. Prachtig vind ik dat.
We hebben inmiddels al meer dan 18.000 droomdekentjes uitgedeeld.’
Waarom is er zo weinig aandacht voor onze fantasie?
‘Fantasie wordt door volwassenen vaak gezien als iets onrealistisch.
Gek eigenlijk, want zorgen maken mag wel, dat vindt iedereen heel logisch en realistisch. Iedereen maakt zich zorgen, maar je zorgen maken over iets dat er (nog) niet is, is ook fantaseren; het is negatief fantaseren. ‘De mens lijdt vaak het meest door het lijden dat hij vreest en dat zelden op komt dagen’.
Dat mensen zich zoveel zorgen maken heeft te maken met al die stemmetjes in ons hoofd die van alles roepen. Eén van de stemmetjes is het overlevingsstemmetje -ook wel het reptielenbrein genoemd- dat altijd tegen je roept dat er iets niet klopt om je te beschermen. We hebben geleerd om daar heel goed naar te luisteren, alsof dat stemmetje de waarheid vertelt. Het zou fijn zijn als we tegen dat stemmetje leren te zeggen ‘dank je wel, interessant dat je dat zegt. Ik heb het gehoord en zal er aan denken, maar ik ben niet in gevaar nu en ik wil dat mijn leven ergens anders over gaat dan alleen maar de dag door zien te komen. Ik wil iets nieuws ontdekken en iets groters creëren.’
Als je dit kunt, scheelt het je heel wat negatieve fantasie die je om kan zetten in positieve fantasie.
Als we al weten dat mensen zwaar belast gaan worden door al die stemmetjes in hun hoofd, waarom maken we ze dan niet van te voren al sterker en weerbaarder in plaats van achteraf? Als voormalig bruggenbouwer wilde ik altijd precies weten hoe zwaar een brug belast zou worden, zodat ik hem stevig genoeg kan maken of liever nog drie maal sterker.
Je kunt een mens sterker maken door hem als kind de ruimte te geven om te dromen en zijn fantasie te gebruiken. Zo komt hij te weten wat belangrijk is voor hem, welke capaciteiten hij heeft die hij in kan zetten om zijn doel te bereiken. Het is dus belangrijk om een kind serieus te nemen in zijn fantasie, zowel negatieve als positieve.’
Is het in deze hectische tijd moeilijker voor kinderen om bij hun fantasie te kunnen komen?
‘Dat merk ik niet in mijn werk.
Ik zie en ik weet dat de fantasiebron er altijd is. Of je nu jong of oud bent, beperkt of onbeperkt.
Je kunt die bron altijd op een eenvoudige manier aanspreken. Gewoon door in gesprek te gaan en wat dieper door te vragen. Het deurtje naar de fantasie gaat dan op een gegeven manier vanzelf open. Soms is het even zoeken naar de gevoelige snaar.
Ik kan me wel voorstellen dat het in deze complexe wereld lastiger is om bij die fantasiebron te komen, omdat we zo vaak in ons overlevingssysteem zitten. Er is veel negatieve druk en onderlinge spanning. Toch, als de druk heel groot wordt en je op zoek gaat naar verlichting, blijkt het deurtje naar de fantasie makkelijker te openen dan je denkt.’
Heb jij nog fantasieën over de toekomst?
‘Ik zou heel graag willen dat er op scholen meer aandacht komt voor de fantasie. Ik heb daar het volgende droombeeld bij:
In het begin van ieder schooljaar vertellen alle kinderen in de klas welke dromen ze hebben voor dat jaar of voor hun leven. Dat wordt opgeschreven in een dromenboek. Er wordt met elkaar over de dromen gesproken en met elkaar nagedacht over hoe ze verwezenlijkt kunnen worden. Als je dat met respect doet, leren de kinderen elkaar beter begrijpen en je schept hiermee verbinding.
Elk jaar neemt de klas hun dromenboek mee.
Uiteindelijk krijg je in groep 8 jouw rapport -over jouw vaardigheden- én je dromenboek, voor jouw toekomst, mee. Wat een waardevol bezit!
Daarnaast zou ik wensen dat artsen meer gecoacht worden in de omgang met zieke kinderen en hun ouders. Voor een kind is het belangrijk om te ervaren dat zijn ouders naast hem staan; dat ze samen een team zijn. Dus als er iets vervelends moet gebeuren, kunnen de ouders zeggen ‘we weten dat het stom en naar is, maar het moet van de dokter. We gaan dit samen doen.’
Laat de dokter maar de ‘slechterik’ zijn.
En natuurlijk droom ik over een wereld waar veel ruimte en vrijheid is voor de fantasie.
Hoe meer ruimte en vrijheid er voor de fantasie is, des te minder frustratie en angst zal er zijn. Je bent namelijk groter en sterker dan wat je meemaakt.’
In je fantasie sta je in jouw kracht!!